Als wij vandaag de dag cognac kopen, dan kopen we die in een fles! Maar dat was vroeger geenszins gebruikelijk. Cognac werd in vaten verkocht. De enige uitzondering was voor de cognac die in Afrika werd verkocht. Omdat deze cognac ver het binnenland in gedragen moest worden, waarbij de cognac door dragers op hun hoofd vervoerd moest worden, werd deze in flessen gedaan en met zes flessen in een krat vervoerd.
De eerste flessen
In het midden van de 19e eeuw begon men pas echt met het bottelen van cognac. Deze nieuwe ontwikkeling bleek van enorm belang. Het heeft er in hoge mate toe bijgedragen dat cognac zo’n populaire drank is geworden. Het had meerdere voordelen om cognac in flessen te gaan verkopen: het hoefde niet meer in grote onhandige vaten vervoerd te worden, de cognac bleef beter geconserveerd in glas en… je kon etiketten op flessen plakken. Hierdoor kreeg de handelaar een veel betere naamsbekendheid in het buitenland, niet alleen bij buitenlandse tussenpersonen, maar direct bij het publiek.
Denis Mounié en Jules Robin waren in 1847 de eersten die hiermee begonnen, al snel gevolgd door Martell, die in 1849 de eerste was die er een etiket op plakte. Hiervan zijn geen exemplaren bewaard gebleven.
De oudste nu nog bestaande flessen dateren ook uit deze periode (ca 1850). Dus als er ergens een oudere fles cognac op een veiling wordt aangeboden, dan is de fles zelf zeker niet zo oud, maar kan natuurlijk de cognac die er in zit wél van voor deze periode dateren.
De flessen werden in glasblazerijen gemaakt, want de echte flessenfabrieken, waar de flessen met machines gemaakt werden, ontstonden pas aan het eind van de 19e eeuw. De Franse naam voor een glasblazerij was een verrerie.
In 1855 werkt Hennessy al samen zo’n verrerie, namelijk met Poilly Brigode in Folembray, die in het eerste decennium van de 18e eeuw was opgericht. Veel handelaren uit die tijd kochten hun flessen in Bordeaux in.
Nu de naamsbekendheid steeds belangrijker wordt, neemt ook de merkenregistratie van cognacmerken zijn aanvang. In 1856 wordt een wet aangenomen die de registratie van merknamen toestaat. In 1864 is Hennessy de eerste die zijn naam samen met een logo deponeert: een arm die een bijl vasthoudt. Hine volgt met zijn liggend hert.
Het is natuurlijk ook vrij eenvoudig om op de etiketten een leeftijdsaanduiding te vermelden. Hennessy, al weer, is in 1865 de eerste die hiervoor een systeem introduceert: het gebruik van sterren. En in 1870 is Hennessy de eerste die de XO-aanduiding gebruikt voor zijn eXtra Old cognac.
De glasfabriek
Met de introductie van cognac in flessen ontstaat een hele nieuwe industrie: voor de productie van kisten, van etiketten, van kurken en natuurlijk van de flessen zelf.
Het werken in een glasblazerij was niet erg bevorderlijk voor de gezondheid. De werkers in zo’n verrerie werden zelden ouder dan veertig jaar. Men moet het werken in een glasblazerij werkelijk niet onderschatten. Het was destijds de industrie met de hoogste gemiddelde sterfte. Naast een glasblazerij werden begraafplaatsen ingericht die eigenlijk nooit stil lagen. In deze tijd begonnen jongens al vanaf 10 jaar te werken. Eerst als sjouwers, maar ook al gauw als blazers. Omdat de ovens tot ruim boven de 1000 graden Celsius werden opgestookt was de omgevingstemperatuur continu tussen de 45 en 50 graden. Verkoudheden, bronchitis en longontstekingen kwamen frequent voor, evenals de tering. De grondstof voor glas, het in zand voorkomende kwarts ofwel silicium, zweefde als stof door de ruimte en werd in grote hoeveelheden ingeademd en leidde tot pneumoconiose of stoflong, een aandoening die tot ernstige kortademigheid leidt. Verder moest langdurig worden geblazen in een holle pijp waarbij helemaal aan het einde het glas zat. Bij het blazen moest een behoorlijke druk worden opgebouwd. Door dit langdurige blazen leden de glasblazers aan de ´kapotte wangen-ziekte´. Over de veel voorkomende en meestal ook zeer ernstige brandwonden heb ik het dan nog niet eens.
Glasfabrieken in Cognac
Het is niet helemaal duidelijk wat nu de eerste glasfabriek in Cognac was. Bruno Sepulchre heeft het over een zekere Matignon die in de wijk Cagouillet een stuk grond koopt en een glasfabriek begint, maar andere bronnen noemen Oscar Planat (van het cognacmerk Planat) die eigenaar was van de verrerie de Cagouillet. Deze glasblazerij wordt ook wel eens verrerie de Sèchebec genoemd. Deze fabriek heeft dus in de buurt gestaan van de Dolmen de Sèchebec, een prehistorische megalitische grafheuvel die aan de Rue de l’Echassier ligt, tussen de zijwegen Rue de Sèchebec en Rue du Dolmen. Matignon is in dit verband een opvallende naam omdat de Dolmen de Sèchebec uit de Matignon beschaving dateert (bron: Bulletin de la Société préhistorique Française uit 1966; artikel geschreven door N. Bayne, Cl. Burnez, T. Gee en R. Riquet: Le Dolmen de Sèchebec à Cognac; Volume 63, nummer 3). Zou Bruno Sepulchre dit mogelijk verkeerd kunnen hebben geïnterpreteerd?
Deze fabriek heeft gestaan op de plaats van de huidige Rue Jean Jaurès nummer 30, maar er is niets meer van over gebleven. Waarschijnlijk werd deze fabriek in 1854 gebouwd.
In 1865 is een zekere Vaysette in de wijk St. Martin een glasfabriek begonnen, de verrerie de St. Martin. Deze stond op de Rue de Pons. Deze fabriek is in 1878 overgekocht door Claude Boucher. Claude Boucher was in 1842 geboren in Blanzy waar hij op 10-jarige leeftijd bij de glasfabriek ging werken waar zijn vader als chauffeur werkte. Hij heeft daar van 1852 tot 1865 gewerkt. Vervolgens heeft hij gewerkt in de glasfabriek van La Tremblade (aan de kust bij Marennes) en daarna in de glasfabriek van Faymoreau in de Vendée, waar hij in 1872 meesterknecht werd. In deze drie fabrieken heeft hij het vak geleerd, waarbij hij zich vooral interesseerde voor de chemie van het glasblazen.
In 1893 kreeg Claude Boucher te maken met stakingen van zijn personeel en besloot hij zijn fabriek te sluiten. In de drie daarop volgende jaren heeft hij zijn uitvindingen gedaan, die het hem mogelijk maakten om een semi-automatische flessenmachine te maken. In 1897 opende hij zijn fabriek weer, maar nu met deze machines.
In 1903 heeft hij zijn fabriek verplaatst naar de wijk Saint Jacques, aan de Rue de Saintes.
In 1894 en in 1889 heeft hij twee belangrijke octrooien laten registreren. De machines van Boucher werden vervolgens in veel andere flessenfabrieken in Europa gebruikt en Claude Boucher is er rijk van geworden. In 1909 werd hij wegens zijn verdiensten voor de industrie en voor de gezondheid door de regering benoemd tot Ridder in het Legioen van Eer.
De fabriek van Saint Martin is door Boucher later verhuisd naar de wijk Saint Jacques aan de rechter oever van de Charente.
De uitvinders van de glasfabriek Toch wordt Claude Boucher internationaal niet als de uitvinder gezien van de flessenmachine. Dat komt omdat er in Amerika al eerder mensen mee bezig waren. In 1865 en 1873 zijn er al twee patenten geregistreerd, door respectievelijk Gillender en Atterbury, die evenwel nooit in productie lijken te zijn genomen. Maar in 1880 heeft Philip Arbogast een semi-automatische machine gebouwd (patent in 1881, USA) die vooral gebruikt wordt voor glazen potten en in 1886 (patent in 1886) heeft Howard Ashley (UK) een semi-automatische machine voor containers met een smalle opening (flessen). Deze is pas in 1899 volop in productie, dus twee jaar na Boucher in Frankrijk. In 1903 patenteert Owens in Toledo (Ohio) zijn volautomatische glas-blaasmachine. Hij is hier al vanaf 1898 mee aan het werk en heeft meerdere verbeteringen weten aan te brengen. Dit is de machine die in de eerste helft van de 20e eeuw het meest toegepast gaat worden en Owens wordt algemeen als de uitvinder van de flessenmachine beschouwd. In 1917 werd de helft van de flessenproductie door deze machines gedaan. In 1914 waren er ook al 60 Owens-machines in Europa actief. Hij had in 1907 al een fabriek geopend in Manchester. De machine van Owens was wel een monster: hij woog wel 120 ton en de hele machine moest neergelaten worden om het glas op te zuigen om vervolgens weer omhoog geheven te worden. Het verschil tussen de semi-automatische en de volautomatische glasblazer was de aanvoer van het basismateriaal: het glas. Een veel eenvoudiger ontwerp voor de glasaanvoer was de gravity feeder ofwel continuous stream-feeder van Brooke die hierop al in 1903 een patent bezat. Toen deze tussen 1911 en 1915 succesvol werd toegepast in de Graham Glass Company, werden zij door Owens uitgekocht. Rond 1912 werd Karl Peiler in een fabriek in Hartford aan het werk gezet om het proces verder te verbeteren. Hij vond de paddle-needle feeder uit voor een verbeterde aanvoer van glas in de gietvorm. De Hartford fabriek fuseerde met een fabriek in Fairmont en werd een belangrijke verhuurder van ‘gob feeders’ (aanvoer van glasklompen). In 1924 vindt Henry Ingle de IS machine uit (Indivisual Section) die tegenwoordig algemeen in gebruik is. Deze machine was veel flexibeler en goedkoper. Het heeft echter wel enkele tientallen jaren geduurd voordat deze machine wereldwijde dominantie had verkregen. |
---|
Een andere flessenfabriek werd in 1889 gebouwd: de Verrerie de Bretagne. Deze stond aan de Rue de Rennes. Vanaf 1923 werd die uitgebaat door Verrerie de Vertou uit Nantes. Alfred Victor kocht de fabriek in 1955 van Weduwe Marcel Barrière en in 1966 werd de flessenfabriek Douchon Neuversel de eigenaar. Deze firma verkocht de gebouwen aan Remy-Martin in 1971.
Flesvormen
Zoals Bordeaux-wijnen de bordelaise als flesvorm hebben en Bourgogne de bourguignonne, zo kent ook cognac een typerende flesvorm die je het vaakst aantreft: de cognaçaise. Een cognaçaise van 70 cl, de meest voorkomende inhoudsmaat, is 30 cm hoog en heeft onder een diameter van 7,3 cm en loopt vervolgens nauwelijks zichtbaar een heel klein beetje uit naar boven toe. Ter schouderhoogte is de diameter namelijk een millimeter wijder: 7,4 cm.
Sommige cognacproducenten wijken hier van af. Bekend is natuurlijk de flesvorm van Martell die ‘paillarde’ heet. Hoogte 30 cm, diameter onder 7,9 cm en op schouderhoogte 8,3 cm.
De standaard Hennessy flessen zijn nog weer wat stoerder uitgevoerd: een normande.
Zo hebben de meeste cognacproducenten hun eigen flesvorm. De afgelopen twintig, dertig jaar zijn er veel meer flesvormen voor cognacs in gebruik gekomen en hoewel een groot aantal producenten het bij de cognaçaise houdt zijn er ook veel producenten die een eigen vorm hebben gekozen naast de traditionele.
Ik heb het dan over de standaard-uitvoeringen, want bijna alle producenten hebben wel meer dan één flesvorm toegepast, hetzij nu, dan wel in het verleden.
En dan komen er steeds meer luxe uitvoeringen voor de betere kwaliteiten van elk merk. Dat begint al met de XO-kwaliteit die tegenwoordig bijna altijd in een kristallen karaf wordt aangeboden. En naarmate de cognac die in de fles zit ouder is, neemt de luxe van de verpakking toe. Daar lijkt geen bovengrens aan te zitten.
De Extra van Voyer bijvoorbeeld komt in een luxe houten kader, waar aan de achterkant een sluiting zit die met een sterke magneet werkt, is wat dat betreft nog redelijk bescheiden. De Henri IV Héritage van Dudognon is bezet met edelstenen en met een laag goud bedekt en kost ruim 2 miljoen dollar. Ook de Hennessy Beauté de Siècle mag er best zijn: in een kist van aluminium en glas, die je opent met een bronzen sleutel waarna de fles van baccarat-kristal op een blad met twee glazen langzaam omhoog. komt. Dit speeltje is er voor 200.000 dollar
Geachte heer Hendriks, Beste Ton,
Via een relatie van mij werd ik getipt over uw uiterst informatieve website. Bedankt voor het delen van uw kennis.
Graag zou ik in bezit willen komen van de twee boeken: de geschiedenis van cognac en Mac A Andrew Cognac.
Ik hoor graag van uw wat de kosten zijn etc.
Alvast bedankt. Mvgr, Sandor Dubbeld
De boekjes kosten €15,- elk.
De verzendkosten binnen Nederland zijn €5.
Ik stuur een mailtje voor verdere informatie (ik hoop dat het opgegeven e-mailadres juist is…?)
Groeten,
Ton